JE BESTE KAMERAAD
Geschreven door Bert Plomp
Tromp woonde in mijn trappenhuis. Hij was niet zomaar een agent, hij was een hoofdagent van politie.
Mijn ouders hadden, anders dan ik, altijd veel eerbied voor alles wat met de overheid te maken had. Vooral voor overheidsdienaren, verpakt in een uniform. Het scheelde niet veel of ze gingen in de houding staan op straat voor zulke ambtenaren.
Tegenover Tromp gedroegen zij zich ook nogal onderdanig. Ik werd er zo nu en dan misselijk van. Dat respect voor de hoofagent had van vaders kant deels te maken met een zekere mate van zielsverwantschap die hij voor Tromp voelde. In die dagen was mijn vader namelijk verzekeringsagent.
Zoals de meeste mensen wel weten, is menig politieagent in de oorlog ‘goed fout’ geweest. De nazi’s waren maar wat in hun nopjes dat zij de in Nederland gevestigde orde konden misbruiken. Ze konden zonder noemenswaardige weerstand vaderlandse agenten inzetten om allerlei smerige zaakjes voor hen uit te voeren. Zo waren die dienders overactief bij het oppakken van joden en mensen uit het verzet. Hiervoor incasseerden die verraders een mooie bonus van de bezetter.
Toen de oorlog voorbij was, was het weer ‘business as usual’. Verreweg de meeste agenten bleven gewoon op hun post zitten. Ze hadden tenslotte gedurende de oorlog orde op zaken gehouden, aldus het gezag. Overheidsdienaren zonder enige zelfreflectie. Gehoorzaam aan de bevelhebber, maakt niet uit welke bevelhebber.
Heel anders verging het gewezen leden van de NSB. In de naoorlogse jaren had men geen enkel mededogen met hen. Het speelde verder geen rol of zo’n persoon ‘goed’ of ‘fout’ was geweest tijdens het naziregime. Iedere ex NSB-er werd verguisd en nagezeten. Hele gezinnen, van groot tot klein, moesten het ontgelden. Onderwijl bleef het volk veel respect houden voor de politie. Ook voor die schuinsmarcheerders uit de bezetting. Uit die tijd stamt ook een ode aan het adres van de politie: De politie is mijn beste kameraad, want hij staat je altijd bij met raad en daad.
Die misplaatste eerbied voor de hermandad kwam denkelijk uit dezelfde koker als waaruit het ‘warme onthaal’ van de terugkerende joden voortkwam. Weerkomende landgenoten die amper de concentratiekampen hadden overleefd. Fysiek en geestelijk mishandelde zielen. Mensen die, tot op de dag van vandaag, nog moeten procederen om hun in de oorlog ingepikte bezit terug te krijgen. Eigendommen, zoals waardevolle kunstvoorwerpen en schilderijen, die in vele gevallen achter de deuren van koninklijke paleizen, banken en musea zijn verdwenen.
Diverse overheden deinsden er zelfs niet voor terug om deze overlevenden van de vernietigingskampen nog een rekening te presenteren. Een rekening voor achterstallige belastingen over de periode dat zij over de grens vertoefden. Ronduit walgelijk.
Mijn ouders hadden er destijds nog weleens plezier in om mij aan het gezag van de politie over te leveren. Enerzijds om hun goede wil naar die dienders te demonstreren en anderzijds om mij een lesje te leren, al dan niet terecht.
Zo lieten ze me onverschillig een hele vrije middag op het politiebureau zitten, zuiver en alleen omdat ik met vriendjes op het grasveld had gevoetbald. Op die mooie, groene weide langs de Kromme Rijn. Een weide waar je als kind alleen maar naar mocht kijken en waarop je uitdrukkelijk niet mocht spelen.
Helaas was er geen vader of moeder die het voor mij opnam. Geen verontwaardigde ouder die op hoge poten naar ‘het Ledig Erf’ toog om die geüniformeerde zakken de huid vol te schelden. Om zoonlief uit zijn benarde situatie te bevrijden.
Een aantal jaren later, ik was toen een jaar of vijftien, had ik een versleten brommer gekocht van een vriendje. Wederom werd ik aan de politie uitgeleverd. Nu werd mij heling ten laste gelegd.
Het bewuste vriendje stond op het punt zijn roestige ‘Kaptein Mobylette’ aan de bodem van de Kromme Rijn toe te vertrouwen. Hij had de brommer al half over de reling van de Prinsebrug geduwd. Ik vond dat zo zonde en zo slecht voor het milieu dat ik hem vroeg of ik die fiets van hem kon overnemen. Het antwoord was instemmend. Voor een klinkende rijksdaalder mocht ik me de nieuwe eigenaar noemen.
Met dit goede nieuws spoedde ik me huiswaarts. Daar zat mijn moeder, na gedane arbeid, op het balkonnetje van de zomerzon te genieten. Vanaf de straat schreeuwde ik haar toe welke mooie deal ik kon maken. Ik voegde er meteen aan toe of zij bereid was mij een voorschot te geven op mijn zakgeld. Dat was in orde. De zilveren munt, met de afbeelding van Wilhelmina, werd naar beneden geworpen en de koop werd bezegeld.
Diezelfde dag werd ik, gezeten achterop de bagagedrager van een dienstfiets, afgevoerd naar politiebureau ‘het Ledig Erf’. De brommer die ik had gekocht bleek een aantal jaren voordien gestolen te zijn.
Die stoere dienders beweerden nu dat ik een heler was. Ik had geen flauw benul waar ze het over hadden. De wijze waarop ik verhoord werd deed herinneringen oproepen aan de Gestapo. Daar moest ik me als klein jochie zien te verweren tegen een stel flikken. Lieden die zelf bergen boter op hun hoofden torsten.
De man die mij had opbracht was buurman Tromp. Beter een goede buur dan een verre vriend zeggen ze weleens.
Mijn ouders waren het met de gezagsgetrouwe hoofdagent natuurlijk volkomen eens dat ik voor die helingpraktijken maar eens flink aangepakt moest worden.
Jammer genoeg was ik toen nog niet zo vermetel om me te verweren met het argument dat mijn moeder de grote geldschietster was achter deze duistere transactie. Dat ik slechts een onwetende minderjarige was.
Het zat ook niet in mijn aard anderen te verraden of met mijn problemen op te schepen.
Kortom, ik zat tot ’s avonds laat in een politiecel en werd behandeld als een gevaarlijke boef.
EINDE
Voor alle verhalen klik op: Verhalen
Voor meer gratis verhalen en columns, meld je aan op mijn FB-pagina: