MEISJESOGEN
Geschreven door Bert Plomp
Opa Heijgen, mijn moeders vader, was iedere week te vinden op de spoorwegverkoping in Utrecht. Daar kocht hij voor een prikkie allerhande spullen die passagiers in de trein hadden achtergelaten. Ik was er iedere zaterdagmorgen als de kippen bij om kleding en dergelijke bij hem uit te zoeken. Hij had die spullen, als in een winkeltje, uitgespreid over de grote keukentafel.
Voor mij was niets bij voorbaat niet goed genoeg.
Ik denk dat mijn passie voor kleding haar oorsprong vond op de zolder van mijn vriend Joop.
Direct onder het dak van zijn huis repeteerde ik samen met hem en andere klasgenoten al op jonge leeftijd toneelstukjes voor schooluitvoeringen.
Hierbij maakten we gretig gebruik van de uitgebreide, oude garderobe van Joops ouders wier uit de tijd zijnde kleding daar in koffers lag opslagen.
Niet in de laatste plaats waren de oude kledingstukken van de vrouw des huizes in trek. Als jongetje vond je het best wel spannend om je eens in dameskleding te hullen.
Mijn dochter Florence heeft wellicht wat van mijn verkleedmanie overgenomen. Zij heeft in haar jonge jaren regelmatig, uitgedost als Lawrence of Arabia, de wijk Oog in Al onveilig gemaakt.
Als mijn ouders al geld uitgaven aan kleding, hetgeen zelden gebeurde, dan was dat met name voor mijn oudste broer Theo. Hij zal dit overigens met klem ontkennen. Daarbij refereert hij aan het feit dat ik altijd moeders lievelingetje was.
Maar goed, Theo was student en qua kinderbijslag de belangrijkste inkomstenbron voor mijn ouders. En voor wat hoort wat.
Wanneer ik ook eens toe was aan iets nieuws dan was dat voor mijn ouders geen reden om te gaan ‘statten’.
Toen ik eens aanhoudend bleef zeuren om een ‘beatlejasje’ werd er uiteindelijk op de lapjesmarkt een grote lap zwart ribfluweel aangeschaft.
Met die lap in zijn hand sprong vaderlief thuis vol goede moed achter de naaimachine. Helaas beloofde dat enthousiasme zelden iets goeds.
Als het op kleding maken aankwam, deed de lieve man altijd zijn uiterste best om er iets fatsoenlijks van te maken. Ondanks zijn schaarse vrije tijd nam hij dagen achtereen plaats achter de ‘Singer trapnaaimachine’.
Als een bezetene zat hij dan van zich af te trappen om de machine maar naaiende te houden. Je kon de buren op zulke dagen bijna horen denken dat er bij de familie Plomp weer eens volop genaaid werd. Het dreunende gestamp dat vader met de machine voortbracht was hoor- en voelbaar tot in alle uithoeken van het flatgebouw. Eerlijkheidshalve moet ik toegeven dat het maken van het beoogde kledingstuk, hoe eenvoudig ook van snit, voor een goedwillende amateur toch een hele opgave was.
Het jasje dat uiteindelijk uit de machine rolde kon de toets der kritiek echter best doorstaan. Het eigenmaaksel had een rond boordje zonder kraag en geen revers. Typisch een ‘beatlejasje’ dus.
Heel anders was het gesteld met de pantalon die hij er op mijn verzoek bij vervaardigde.
Na het succes van het jasje, dacht ik: Nu kan Pa voor mij van dezelfde stof ook nog wel een broek vervaardigen. Een met licht uitlopende pijpen.
Het schijnt niet zo eenvoudig te zijn om een fatsoenlijk ogende gulp in een broek te naaien.
Mijn vader was in die tijd dan wel een gerespecteerde verzekeringsagent, maar zeker niet een alom bejubelde couturier.
De pantalon die hij produceerde en waarmee ik aansluitend uit de kast moest komen kende twee in het oog springende gênante details.
Om te beginnen de vouw in de licht uitlopende pijpen. Die vouw trok in beide broekspijpen overdreven ver naar buiten. Ik vreesde dat toeschouwers van het andere geslacht, indien ik me in die broek op straat begaf, de misplaatste indruk konden vatten dat ik me nogal provocerend, wijdbeens voortbewoog. En dan de gulp. De broeksluiting was zo dik op de pantalon gestikt dat hij werkelijk bol stond. Hij puilde zover uit dat, zelfs op grote afstand, de valse gedachte kon ontstaan dat zich achter de sluiting van mijn broek een gigantische opwinding schuilhield. Vooral dat laatste was voor mij, als puber van veertien jaar, een ware nachtmerrie.
Ik had het idee dat ik erbij liep als een ballerino. Zo’n bij het ballet dansende jongen die zijn hele zaakje aan de voorzijde in een suspensoir heeft gepropt.
Ik vind dat een afschuwelijk gezicht. Alleen daarom al zul je mij nooit bij balletuitvoeringen zien.
Je hele geslacht ergens tussen je benen wegwerken of verder naar achteren duwen zal wel een te pijnlijke optie zijn.
Je moet trouwens van verdomd goede huize komen, wil je zonder zo’n hulpstuk alles tot aan het einde van de voorstelling in bedwang houden. Indien je bedenkt dat een optreden lang een mooie ballerina nu weer eens met haar vagina in je nek zit te drukken en dan weer eens zich ermee over je torso laat afglijden.
Terug naar mijn nieuwe pantalon.
De twee gênante kenmerken van de broek vormden ieder op zich al voldoende reden om de broek niet in gebruik te nemen. Laat staan de combinatie van de twee.
Maar ja, als er geen andere pantalon voorhanden is dan toch maar liever met die maffe broek dan zonder broek de straat op, redeneerde ik.
Ik geneerde me werkelijk te pletter. Want overal waar ik verscheen wist ik meisjesogen op mijn kruis gevestigd.
EINDE
Voor alle afleveringen klik op: Beatlejasjes en uitlopende pijpen
Voor meer gratis verhalen, gedichten en columns, meld je aan op mijn FB-pagina: