DUPRÉ MET DE TONDEUSE
Geschreven door Bert Plomp
Met de komst van The Beatles en The Rolling Stones, was het gedaan met het christelijke sfeertje in huize Plomp. De Heilige Schrift werd aan de kant gesmeten en maakte plaats voor de eerste langspelers van deze vermaarde bands.
Natuurlijk bleven mijn ouders hun christelijke idolen trouw, maar uit de bijbel citeren voor het eten of bij welke gelegenheid dan ook, dat feest was definitief voorbij.
Bijna gelijktijdig werd een aanvang gemaakt met de afbraak van het ouderlijk gezag. De lokale hoeksteen van de samenleving, die mijn ouders invulling gaven, werd zo heftig aan het wankelen gebracht dat die uiteindelijk onderuitging.
Daaraan voorafgaand waren mijn jongere broer Charles en ik al tijdenlang mijn ouders aan het provoceren. Hen aan het uitdagen, vooral op het terrein van hun geloof.
Eer Charles en ik echt vrij onze gang konden gaan en met rust gelaten werden, bijvoorbeeld met betrekking tot onze haardracht, moesten we toch eerst nog wel wat hordes nemen.
Ik denk dat ik veertien was, en Charles twaalf, toen ik mijn ouders op de hoogte stelde dat ik besloten had, weliswaar regelmatig, de kapper met veel grotere tussenpozen te bezoeken. Om de goede bedoelingen van mijn besluit nader toe te lichten, overhandigde ik hen een prentje met een afbeelding van Onze Lieve Heer.
Ik zou niet eerder rusten tot ik dezelfde mooie haardracht had verworven. Bij het eerstkomende bezoek aan de kapper zou ik hem het prentje overhandigen en een plan van aanpak bespreken.
Mijn ouders moesten niets hebben van dit plan. Ze waren furieus. Waar die woede op gebaseerd was, ik had geen flauwe notie. Vonden ze het Godslasterlijk pedant dat ik er als de zoon van God bij wilde lopen. Uitsluitend qua kapsel wel te verstaan, niet qua outfit. Als ik me tevens in zo’n soepjurk op straat had vertoond zou die gewaarwording hun doodsteek hebben betekend. Het ging mij alleen maar om de haardracht.
Niet alleen Jezus had lang haar, ook de meesten van zijn kornuiten: de discipelen. Zo ook mijn ouders’ iconen van weleer. Iconen als koningen, prinsen, veldheren, zeehelden en magistraten. Zij bezaten allen een weelderige haardos. En als ze al melkboerenhondenhaar hadden of kaal waren, droegen ze een imposante pruik met lange, dikke, glanzende pijpenkrullen.
Ik liet me daarom niet van de wijs brengen en zette mijn plan door.
Toen mijn haar eenmaal over mijn boordje begon te groeien werd het mijn ouders te veel. Net als andere jongeren met lang haar werd ik ineens door mijn ouders en de rest van gezagminnend Nederland uitgemaakt voor langharig tuig.
Om mijn ongenoegen over deze misplaatste kwalificatie tot uitdrukking te brengen, plakte ik toen op de deur van mijn slaapkamer een poster van Da Vinci’s Laatste Avondmaal. Met de waarschuwing erboven: Pas op voor langharig tuig!
Voor ik mijn doel had bereikt deed mijn vader steeds verwoede pogingen ene heer Dupré zijn haarsnijlusten op mijn hoofd te laten botvieren.
Dupré was een vriend van Ter Steege, een oud-collega van mijn ouders uit hun Leger des Heilstijd. De man onderscheidde zich van een willekeurige vriend doordat hij in het bezit was van een onvervalste elektrische tondeuse.
Dat haarsnijapparaat had een formaat dat meer dan toereikend was om een volwassen ram in no time van zijn vacht te ontdoen. Het scheren van schapen was trouwens ook zijn voornaamste bron van inkomsten.
Wat schapen en andere warmbloedige wezens vaak weerhield om van zijn diensten gebruik te maken, was zijn wrede, psychopathische voorkomen. Het was een individu dat je liever niet tegen het lijf liep in de bossen rond Den Dolder. Al helemaal niet indien hij daar rondstruinde met zo’n vervaarlijk snijapparaat in zijn handen.
Desalniettemin was mijn vader altijd heel erg te spreken over de haarsnijvaardigheden van deze rondreizende barbier. Dat enthousiasme zal met name gelegen hebben in het feit dat een knipbeurt à la Dupré slechts een fractie kostte van een in een reguliere kapperszaak uitgevoerd. Bovendien, als je eenmaal door Dupré te grazen was genomen was er zo weinig haar op je hoofd over dat je het eerste halfjaar niet meer aan de beurt was.
Ik heb Dupré weleens mijn prentje van Onze Lieve Heer voorgelegd, maar daar kon hij verder niks mee. Zijn modellenboek telde slechts één haarsnit: de ‘Heinrich Himmler coupe’. Met andere woorden: een lekker fris, hoog opgeschoren kapsel. Opgeschoren tot aan het schedeldak. Met zo’n look ging mijn vader doodleuk de straat op. Toch wel vreemd voor een gewezen verzetsman indien je je zo uitgedost in het openbaar vertoont.
Omdat Charles en ik niets zagen in zo’n ‘Himmler-look’ en meer belangstelling hadden voor een kapsel als dat van de leden van The Rolling Stones, was het zaak om zo ver mogelijk uit de buurt te blijven van Dupré.
Overigens, mijn oudere broer Theo had een alom bewonderde krullenbol. Hij had geen langharig kapsel nodig om op te vallen.
Mijn jongere zus Saskia had wel lange lokken, maar zij was nog erg jong. Ze was te teer om met zo’n scheermaniak in aanraking te laten komen. Om een confrontatie met de beul met de tondeuse te vermijden ontfermde ik me regelmatig over het kapsel van Charles. Hij vertrouwde mij het knippen van zijn haar wel toe. Hij meende dat ieder knipresultaat van mijn hand altijd te prefereren was boven dat van de schapenscheerder. Hoewel ik zijn haar altijd uiterst behoedzaam knipte kon ik er zelden iets beters van maken dan een monnikenkapsel.
WORDT VERVOLGD
Voor alle afleveringen klik op: Langharig tuig
Voor meer gratis verhalen, gedichten en columns, meld je aan op mijn FB-pagina: