DE ZAAK IS ROND
Geschreven door Bert Plomp
Toen de oorlog voorbij was, wisselde mijn vader het ene leger in voor het andere. Een soldaat met een geweer om zijn schouder werd een soldaat met een bijbel in zijn hand.
Mijn vader en moeder volgden een officiersopleiding bij het Leger des Heils. Na afronding van die opleiding werden ze beiden kapitein. Bij die gelegenheid kregen ze tevens de leiding over het Leger des Heils van de afdeling Utrecht, welke gevestigd was in een groot gebouw aan de Lange Nieuwstraat. Dit pand werd ook hun woonhuis.
Vanuit de Lange Nieuwstraat reisden zij stad en land af om het evangelie te verkondigen. Slechts ʻgewapendʼ met een bijbel en een gitaar gingen zij ongelovigen te lijf.
Ofschoon we ras Utrechters zijn, werd mijn broer Charles tijdens zo’n veldtocht in Amsterdam en ik in Hengelo geboren.
In het gebouw aan de Lange Nieuwstraat organiseerde mijn vader niet alleen allerlei stichtelijke bijeenkomsten, maar ook uiteenlopende activiteiten voor de jeugd. Zo kon je wekelijks een filmvoorstelling bijwonen in de grote zaal van het gebouw. Films van ʻRin Tin Tinʼ waren verreweg het populairst. Een grote Duitse herdershond speelde daarin de hoofdrol en beleefde tal van spannende avonturen.
Op knutselmiddagen leerde mijn vader de jongeren figuurzagen en andere vormen van handenarbeid. Ook organiseerde hij in de zomer kampeerweken voor de jeugd.
Door een verschil van mening met de leiding kwam er in 1953 een einde aan deze evangelische betrekking.
Mijn vader werd zakenman. Hij ging in verzekeringen en werd agent bij de Onderlinge ’s-Gravenhage.
Samen met een andere, voormalige heilssoldaat, Winter geheten, reisde hij opnieuw stad en land af. Nu niet om het geloof maar om verzekeringspolissen aan de man te brengen. Daarbij ging hij vaak heel geraffineerd te werk.
Door zijn christelijke achtergrond, thans de Nederlands Hervormde Kerk, had hij de hand weten te leggen op een omvangrijk bestand adresgegevens van geloofsgenoten.
Als mijn vader, samen met Winter, bij zo’n religieuze makker ’s avonds aanbelde, toonde hij zijn meest vrome blik en trok een zakbijbel tevoorschijn. Eenmaal binnenshuis werd de potentiële klant eerst getrakteerd op een stukje uit de heilige schrift. Daarna werd er geknield en gebeden.
Na deze godsdienstige inleiding vond mijn vader de tijd wel rijp om eens te gaan filosoferen over leven en dood. Over de noodzaak een pasgeboren kind goed te verzekeren. Over de plicht om toekomstige nabestaanden goed verzorgd achter te laten.
Omdat een bijbelvriend als mijn vader veel vertrouwen inboezemde bij een jong, onwetend, christelijk gezinnetje, werden op deze slinkse wijze heel wat polissen afgesloten. Door zijn succes werd mijn vader, spoedig na zijn aantreden, gebombardeerd van gewoon agent tot hoofdagent. Dat krijg je als de Heer aan jouw zijde strijdt. Daar bleef het niet bij. Nog weer wat later wist mijn vader het zelfs te schoppen tot het hoge ambt van adjunct-inspecteur. De toekomst van huize Plomp zag er stante pede veel rooskleuriger uit. Er kon zelfs een tweedehands Opel van af.
Als verzekeringsman heeft mijn vader eenmaal de mogelijkheid gehad een heel grote slag te slaan. Echt zo’n kans die je maar eenmaal krijgt in je leven .
Hij had zich weten binnen te wurmen bij de firma Kip Caravans. Dit bedrijf was gevestigd in de buurt van Amersfoort.
Meer dan een jaar had hij daar de deur platgelopen om een aanzienlijke polis rond te krijgen.
ʻDe zaak is rondʼ was midden zestiger jaren een vrij populaire kreet onder zakenlieden. Met die woorden werd tot uitdrukking gebracht dat een contract tot wederzijds genoegen was afgesloten.
Echter, iedere keer als mijn vader wederkeerde van een Kip-missie, luidde het niet: ʻKip ik heb jeʼ maar ʻDe zaak is bijna rondʼ.
Op het laatst plaagde ik hem ermee. Dan vroeg ik of de zaak zo langzamerhand niet vierkant dreigde te worden. En inderdaad, de zaak is nooit rondgekomen.
Mijn vader was regelmatig op zoek naar fortuin. Dat was natuurlijk zijn goed recht. De laatste maal dat hij een buitenkansje rook betrof het een flinke erfenis.
Als een donderslag bij heldere hemel deed het verhaal de ronde, dat hij afstamde van een puissant rijke, Franse familie. Helaas voor hem, maar ook voor zijn gezin, kwam ook die zaak nooit rond.
Om zijn gezin financieel overeind te houden had mijn vader, naast zijn vaste job, altijd een bijbaantje. Soms zelfs meerdere bijbaantjes tegelijk. Ofschoon dit niet geoorloofd was bij de Onderlinge ’s-Gravenhage.
Een van zijn bijbaantjes was het bewaken van een bouwlocatie. Het betrof de bouw van Transitorium-1 in het toen nog in aanbouw zijnde, nieuwe universiteitscentrum de Uithof.
In de periode dat de bouw startte, lag het terrein er eenzaam en verlaten bij. Midden in een polder, aan de rand van de stad. Om te voorkomen dat ongure types er met materialen vandoor gingen, moesten het terrein en de bouwkeet, niet alleen ’s avonds en ’s nachts, maar ook in ’t weekend bewaakt worden.
Zoals dit met de meeste vaders het geval was, beschikte mijn Pa maar over een paar handen. Om die reden namen mijn broer Theo en ik afwisselend de avond- en weekenddiensten van hem over. Vader nam de riskante nachten voor zijn rekening. Hij verbleef daar in een bouwkeet, in het absolute donker en ver van de bewoonde wereld.
Samen met mijn vriend Joop, verzorgde ik veelal mijn aandeel in het bewakingswerk. Althans, wat daarvoor moest doorgaan.
Joop en ik richtten onze aandacht voornamelijk op de controle van de voorraad consumpties in de kantine. Bovendien hielpen wij de ingenieurs van hun ongezond grote voorraad tabakswaren af.
Tussen het roken en snoepen door maakten we ons huiswerk. Onderwijl vulden de klanken van radio Veronica de keet.
Wat hebben we daar een hoeveelheid gevulde koeken, limonade en koffie geconsumeerd. En wat hebben we daar een partij sigaren en sigaretten in rook doen opgaan. Gelukkig waren er toen nog geen rookalarm en video-bewaking.
Minder voorspoedig verging het mijn vader op de bouw. Bij een van zijn rondjes was hij in het duister in een metersdiepe, betonnen bouwput gevallen. Het mag werkelijk een wonder heten dat hij levend, en op eigen kracht, uit die put is gekomen en de weg naar huis heeft weten te vinden. Hij zat onder de schrammen en had tal van kneuzingen en bloeduitstortingen opgelopen. Bovendien liep hij half kreupel.
In die erbarmelijke toestand moest hij de volgende dag gewoon weer aan de slag. Hij kon zich moeilijk bij zijn baas ziekmelden met de mededeling dat hij op weg naar een klant in een bouwput was gesodemieterd.
Nu was het natuurlijk wel zo dat, indien je, met de bijbel in de hand, op zoek was naar nieuwe klanten in donker Utrecht, je al doende best een gemene val kon maken. Vooral als je tijdens het vallen het heilige boekje per se niet wilde loslaten.
Kennelijk kwam dat zeer plausibele excuus niet in mijn vader op. Derhalve moest hij, ondanks alle pijn, toch weer met de fiets op pad om verzekeringen af te sluiten.
Mijn vader eindigde zijn carrière met een rustig baantje op het hoofdkantoor van de AMEV. Ik werkte toen zelf bij deze verzekeraar. Via mijn bemiddeling kon hij, wederom samen met zijn collega Winter, daar aan de slag.
Ofschoon hij aanvankelijk niets voelde voor zo’n geregeld kantoorbaantje, was hij uiteindelijk zeer tevreden met zijn nieuwe job.
Zeer tevreden was ik ook. Voor mijn bemiddeling ontving ik een dubbele bonus.
WORDT VERVOLGD
Voor alle afleveringen klik op: Met een voet tussen de deur
Voor meer gratis verhalen, gedichten en columns, meld je aan op mijn FB-pagina: