WAPENGEKLETTER
Geschreven door Bert Plomp
We schrijven het jaar 2021. Kan het tijdens de nationale dodenherdenking op de Dam nog stiller worden dan het nu al sinds ruim een jaar is door het corona-virus? Was het een paar jaar geleden nog een of andere luid schreeuwende mafkees die de herdenking verstoorde, nu is het een uit China overgewaaid virus dat het eerbetoon aan de gevallenen verziekt. Er zijn al maanden weinig tot geen mensen op straat te bekennen. Afgezien van wat getoeter van muzikanten die ‘gevangenen’ in verzorgingshuizen vanaf de straat wat moed inblazen, is het overal doodstil. Te vrezen valt dat door deze geluidloosheid de twee minuten stilte voor de gevallenen niet eens opgemerkt worden. Gelukkig is daar de militair die met zijn taptoe-signaal het einde van de ene en het begin van de andere stilte trompettert.
Het virus heeft destijds heel wat teweeggebracht. Niet alleen maar narigheid. Het samenhorigheidsgevoel kreeg in Nederland een enorme boost. Je kon je tv niet aanzetten of er werd benadrukt hoe goed we met z’n allen wel niet bezig waren. Zo ook tijdens de dodenherdenking. Iedereen werd aangespoord om met een trompetje het taptoe-signaal mee te blazen en om, als grote apotheose, na afloop van de twee minuten stilte vanuit huis uit volle borst het Wilhelmus mee te zingen. Hetzij vanaf het eigen balkonnetje, hetzij vanaf de drempel van de eigen voordeur. Ronduit geweldig was dat. Als ik terugdenk aan al die volle borsten, raak ik nu wederom in vervoering.
Dodenherdenking was vroeger bij mijn ouders thuis ook altijd een heel bijzonder evenement. Niet dat ik door mijn ouders op die dag extra werd aangemoedigd om stil te staan bij de ellende van de Tweede Wereldoorlog. In het geheel niet. Er werd vooral met spanning uitgekeken naar het moment suprême. Naar de toen geldende één minuut stilte ’s avonds om acht uur. Het getuigde toen van goed Nederlanderschap indien je op vier mei eerbied toonde voor de gevallenen. Natuurlijk uitsluitend voor personen die aan ‘de goede kant’ van het conflict waren gevallen.
In huize Plomp had dodenherdenking echter nog een extra dimensie. Vader had namelijk tijdens de oorlog bij de ‘ondergrondse’ gezeten. Daarmee bedoel ik niet dat hij toen op een metro dienstdeed. Ik bedoel dat hij lid was van ‘het verzet’. Van de illegale beweging die streed tegen de Duitse onderdrukker. Tegen ‘Hitler-Duitsland’ dus. Voor alle duidelijkheid, net als nu had Utrecht tijdens de oorlog helemaal geen metro. Jammer genoeg nog steeds niet.
De anti Duitsland-stemming bereikte thuis elk jaar op 4 mei weer een climax. Die afkeer gold trouwens evenzeer voor iedereen die met de Duitsers had geheuld. Het leek wel of op 4 mei de ‘Moffen’ waren wedergekeerd. Of ze opnieuw met veel wapengekletter door de straten van het Napoleonplantsoen marcheerden. Dit was eens te meer denkbeeldig omdat het Napoleonplantsoen een naoorlogse nieuwbouwwijk was. Een wijk gebouwd op agrarische grond. Tijdens de oorlog viel daar dus helemaal niet te marcheren. Laat staan met de wapenen te kletteren. De enige wezens die er toen kans zagen te kletteren, dat waren koeien. Grazende koeien die her en der hun vlaaien spetterend in het gras lieten vallen. Met het boosaardige beeld van onze oosterburen voor ogen kwam de stemming er thuis altijd goed in op weg naar de één minuut stilte.
Of mijn vaders verzet terecht een rol speelde in zijn felle anti-Duitsland houding kan ik moeilijk beoordelen. Hij heeft wel deelgenomen aan het verzet. Wanneer, hoe lang en in welke mate weet ik niet. Veel van die zogenaamde ‘verzetshelden’ verschenen pas ten tonele toen het vuile werk al lang gedaan was. Pas op het moment waarop de leden van de zo gehate Wehrmacht al lang en breed op opa’s fiets achter de oostelijke horizon waren verdwenen. Alweer bijna terug waren bij ‘Mutti die Frau’. Misschien was mijn vader wel een echte verzetsheld. Een held die liever zweeg over de offers die hij had gebracht voor volk en vaderland.
WORDT VERVOLGD