Een Tomos gekocht van Biertje

EEN TOMOS GEKOCHT VAN BIERTJE
Geschreven door Bert Plomp

Op veertienjarige leeftijd begon mijn ‘bromfiets-carrière’. De eerste stap binnen het brommercircuit duurde echter heel kort. Belangrijkste oorzaak was dat ik simpelweg nog te jong was om de weg op te mogen met een gemotoriseerd voertuig. Daar kwam nog bij dat de aftandse ‘Kaptein Mobylette’, die ik voor een rijksdaalder van een buurjongen gekocht had, lang voordien gestolen bleek te zijn. Die brommer moest ik dus bij de politie inleveren en mijn zuurverdiende rijksdaalder was ik kwijt.
Na dit mislukte debuut kocht ik een paar jaar later, nu in alle opzichten legaal, een werkelijk afgejakkerde Tomos. In die dagen gold die bromfiets als een soort Harley-Davidson onder de brommers.
De deplorabele toestand van deze gemotoriseerde fiets was voor mij een non-issue. Ik bezat eindelijk een felbegeerde Tomos.
Ik vond een Tomos net iets fraaier ogen dan de toen eveneens populaire Puch. Een Tomos was wat sierlijker, vooral de koplamp.

Een toenmalige vriend ‘Biertje’, had mij de machine verkocht voor de som van vijftig gulden. Biertje werd zo genoemd omdat zijn achternaam Bierens was. Hij was de zoon van een onderwijzeres op leeftijd, die zo nu en dan als invalskracht nog wat bij schnabbelde. Wanneer een onderwijskracht door ziekte plotseling was geveld, kwam Juffrouw Bierens stante pede opdraven.
Juffrouw Bierens heb ik zelf ook een paar keer voor de klas gehad op de lagere school. Zij was een heel aardige, niet van haar stuk te brengen onderwijzeres. Met haar wispelturige zoon had ze ook heel veel geduld. Zij stelde zich altijd heel antiautoritair op tegenover hem.
In de tijd dat ik zijn Tomos kocht, leidde Biertje het leven van een clochard. Hij reisde stad en land af en had geen vaste woon- en verblijfplaats. Zijn hele hebben en houwen was opgeborgen in een paar fietstassen achterop zijn brommer. Iedere dag was hij naarstig op zoek naar een adres waar hij wat te bikken kon krijgen. Naar een adres waar hij de nacht kon doorbrengen.
Op zijn zoektochten deed hij regelmatig mijn buurt aan. Ik zag vaak wel kans wat eten voor hem bij elkaar te scharrelen. Vooral op een willekeurige vrijdag was dat een fluitje van een cent. Op die dag stond er thuis namelijk steevast ‘Schelvis met bietjes met mosterdsaus’ op het menu.
Nadat Marsja zijn buik meer dan vol had van alle porties schelvis, die hem van verschillende kanten onder de tafel werden toegeschoven, was deze genereuze hond maar al te bereid wat eten af te staan aan Biertje. Met veel smaak consumeerde mijn vriend vervolgens de restjes.
Regelmatig vroeg hij mij zijn complimenten over te brengen aan de kok. Dit sterkte mijn moeder jammer genoeg in haar opvatting dat haar visgerecht zo beroerd nog niet was.

Een slaapplaats regelde ik ook menigmaal voor Biertje, en wel in de kelder van ons flatgebouw. Aldaar bevonden zich niet alleen kelderboxen voor alle flatbewoners, maar er was ook een separate ruimte voor de hoofdkranen van de waterleidingen. Om de kranen en leidingen te beschermen tegen bevriezing, was deze kelderruimte gevuld met stro.
Mijn enige barmhartigheid bestond hieruit dat ik ’s avonds de deur naar de kelder opende en hem het bed van stro aanbood. Biertje was meer dan happy met deze schuilplaats voor de nacht.
Zodra ik de kelderdeur opende, dook hij zonder enige remming languit in het stro. Nog voordat hij het bed van gedorste korenhalmen beroerde, leek hij reeds in Morpheus’ armen te liggen. Terwijl ik de kelderdeur zachtjes sloot, hoorde ik hem al snurken.
Ik was altijd verbaasd dat hij zo gaarne dit bed van stro opzocht. Het moet er vreselijk gestonken hebben. In die ruimte leegden vriendjes namelijk regelmatig hun volle blaas. Met een opgelucht gevoel stonden ze daar uitbundig in het stro te pissen, wanneer zij vermoedden het niet droog te kunnen houden op weg naar een toilet boven in het flatgebouw.
Voor zover ik weet heeft dat hem nimmer belet te genieten van een gezonde nachtrust.

Toen Biertje het zwerversbestaan zat was kraakte hij een leegstaand pand in de Dorstige Hartsteeg in Utrecht. Deze steeg is een smal zijstraatje van de Oudegracht en dateert uit het begin van de 14de eeuw. Het straatje ontleent zijn naam aan een herberg met de naam ‘De drie dorstige harten’. Destijds in deze steeg gevestigd.
Romantischer ware het geweest indien de naam daadwerkelijk naar dorstige harten had verwezen. Helaas, het ging om dorstige herten. Misschien wel ‘hijgende herten der jacht ontkomen’. Herten die dit etablissement na een uitputtende achtervolging bezochten om even tot rust te komen en hun dorst te lessen.
Biertje kwam hier wonen, eveneens om tot rust te komen. Zoals zijn bijnaam al deed vermoeden had hij voortdurend met dorst te kampen. Jammer voor hem, de herberg was reeds lang voor zijn komst opgedoekt.
Omdat het pand was gekraakt, woonde hij daar illegaal. Niet minder clandestien betrok Biertje elektriciteit uit een onuitputtelijke energiebron. Namelijk uit een nabij staande lantaarnpaal. Hij had simpelweg, vanuit zijn woning, een leidinkje getrokken naar de top van de paal.
Aldus heeft hij geruime tijd zijn huis verlicht en verwarmd en platen gedraaid voor rekening van het GEVU.

EINDE

Voor alle verhalen klik op: Verhalen

Voor meer gratis verhalen en columns, meld je aan op mijn FB-pagina: