MET DE PO ACHTEROP
Geschreven door Bert Plomp
Heden ten dage tel je niet echt mee als je minder dan driemaal per jaar op vakantie gaat. Wanneer je in Nederland of net over de grens je vrije dagen doorbrengt en niet naar een uithoek op aarde vliegt. Het is daarom niet zo gek dat zo’n vrijetijdsbesteding, die ooit bedoeld was om te ontspannen en tot rust te komen, voor velen uitdraait op een dodelijk vermoeiende en stressvolle aangelegenheid.
Als jongetje kwam ik zelden buiten de Randstad. Zelfs tijdens het jaarlijkse schoolreisje overschreed ik die grenzen ternauwernood. Met de bus ging ik dan met de rest van de klas een dagje op pad naar een dierentuin of naar de haven van Rotterdam voor het maken van een rondvaart. Vooral zo’n tocht door het Rotterdamse havengebied vond ik indrukwekkend. Die gigantische zeeschepen waar je langs voer, de zilte lucht, de golfslag en het opspattende water dat in je gezicht sloeg. Ronduit geweldig.
Zo’n uitstapje werd steevast rond het middaguur onderbroken voor een uurtje ravotten in een speeltuin tot alle lucht eruit was. Daarna werd iedereen getrakteerd op een paar krentenbollen en een glas ranja.
Bij terugkeer op school stonden vaders en moeders in groten getale je op te wachten. Samengepakt op het schoolplein en enigszins gespannen. Hopend op een ongeschonden wederkomst van kindlief. Het was een vast ritueel dat de kindertjes, eenmaal in de buurt van de school gearriveerd, onder hun stoelen in de bus wegdoken. Daarmee de toch al ongeruste ouders de indruk gevend dat de bus zonder hun lievelingen was teruggekeerd.
Een soortgelijke deceptie zie je tegenwoordig weleens bij het ‘familiediner’. Wanneer op het hoogtepunt van het tv-programma het portier van de grote limousine wordt geopend. Wanneer de welwillende gastheer van dit etentje tot zijn grote schrik vaststelt dat geen van de genode gasten op de achterbank heeft plaatsgenomen.
Het eenvoudige schoolreisje heeft in de loop der jaren plaatsgemaakt voor een zogenaamde ‘Werkweek’. Dat is een weeklang op pad zijn ergens in Europa. Soms nog verder en langer weg van huis. Het is mij nooit helder geworden waarom die week in verband wordt gebracht met werk.
Afgaande op de beelden en de verhalen komt zo’n werkweek vooral neer op feesten en zoveel mogelijk zuipen. Oftewel een uit de hand gelopen bacchanaal.
Naast het jaarlijkse uitje met de klas kon ik me, buiten het winterseizoen, bijna ieder weekend verheugen op een tripje naar camping ‘Het Grote Bos’ in Doorn.
Wekelijks ging ik, samen met mijn broers en zuster, fietsend op en neer naar dit kampeerterrein. Hier hadden mijn ouders in de vijftiger en zestiger jaren, gedurende het kampeerseizoen, een tent staan. De kortste afstand naar de camping, gerekend vanaf de flat in Utrecht, was ongeveer vijfentwintig kilometer. De fietstocht heen en terug was ieder weekend weer een hele onderneming. Voor een weekendje kamperen moest je immers keer op keer van alles en nog wat van huis meeslepen. Dat was op zich al een heel gedoe. Al die spullen opnieuw bij elkaar zoeken en over de fietsers verdelen. Controleren of er geen lekke banden waren. Op het laatste moment toch nog een band plakken en dan maar hopen dat je onderweg niet plat reed. In dat geval moest je je hele fiets weer afladen om je band te repareren.
Als het hele circus dan eindelijk gereed was voor vertrek, was het een bont aangezicht al die afgeladen fietsen. Onderwijl stond de hele buurt voor de ramen deze exodus gade te slaan.
Mijn ouders legden de rit op de brommer af en waren na vertrek snel uit het zicht verdwenen.
Mijn oudere broer Theo had er altijd de pest in dat hij, naast andere attributen, steevast de po achterop zijn fiets moest binden. Dat trok gewoonlijk veel, negatieve aandacht en lokte onderweg bepaalde, platvloerse opmerkingen uit van passanten.
Op deze fietstochten trokken we door diverse dorpen. Door plaatsjes als Bunnik, Odijk, Rijssenburg en Driebergen, welke destijds nog tot het platteland gerekend werden.
Vooral op de terugweg naar huis, ‘s zondags aan het einde van de middag, hadden we menigmaal te kampen met wat agressieve boerenjeugd. Deze boeren in spe trachtten ons, stadse jongeren, de vrije passage door hun dorp te belemmeren. De grootste hindernis om te nemen was steeds weer Odijk. We moesten ons echt door dat gat heen zien te worstelen. Lokale pummels stonden daar over de volle breedte van de weg ons op te wachten. Dan probeerden ze je van je fiets af te trekken en werd het vechten geblazen.
Om de een of andere reden werd de uiteindelijke inzet van de strijd Theo’s po. Deze trofee moest koste wat het kost in ons bezit blijven. Het idee dat boerenpummels er met onze po vandoor gingen was onverdraaglijk. Tenslotte is een dergelijk mobiel privaat een heel intiem bezit. Je moest er toch niet aan denken dat vreemde snuiters, uit een of ander gehucht, er met een zekere minachting in of overheen zouden zeiken.
Die strubbelingen namen veel tijd in beslag. Daardoor arriveerden we meestentijds pas ‘s avonds in de stad. Niet zonder kleerscheuren en blauwe plekken, maar wel altijd in het bezit van de po.
WORDT VERVOLGD
Voor alle afleveringen klik op: Reisperikelen
Voor meer gratis verhalen, gedichten en columns, meld je aan op mijn FB-pagina: